BR 01

De stoom locomotieven serie 01 waren sleeptender locomotieven van de Deutsche Reichsbahn en bedoeld voor het zware sneltrein verkeer.
De machines werden aangedreven door twee cilinders en was de eerste in serie gestandaardiseerde types stoomlocomotieven, ook wel bekend onder de naam "Einheitsdampflokomotiven", met een as indeling 2'C1 '(ook wel Pacific genoemd).
Enkele locomotieven van de serie 01 zijn in de jaren 60 gereconstrueerd door de Deutsche Reichsbahn en zijn daarna aangeduid als serie 01.5.
Daarnaast was er nog onderscheid in de twee-cilinder aandrijving en de drie-cilinder aandrijving.
Deze laatste werd aangeduid als serie 01.10.







Geschiedenis en Ontwerp.

De bedrijven AEG en Borsig waren de belangrijkste fabrikanten van deze machines en samen met Henschel, Hohenzollern, voorheen Krupp en BMAG Schwartzkopff zijn er van 1926 tot 1938 in totaal 231 exemplaren van deze locomotief voor snelle passagierstreinen aan de Reichsbahn afgeleverd.
Met een trekkracht van 1860 PSE bij 60 km/h, was het toen het sterkste Duitse sneltrein locomotief ontwerp en met een kolenconsumptie van nagenoeg 1,17 kg / h * PSE lag deze op dezelfde lijn als de Beierse S 3/6 en behoorde bij de top van de Duitse locomotieven.

Als eerste zijn tien van deze twee-cilinder machines gebouw om deze te kunnen vergelijken met tien machines van de serie 02 met vier-cilinder compound aandrijving en werden onderworpen aan uitgebreide meet- en testritten.
Na een zeer omstreden en heftige discussie is uiteindelijk besloten om de te kiezen voor de twee-cilinder aandrijving vanwege het grote voordeel dat het onderhoud eenvoudiger was, ondanks dat de efficiëntie en het brandstof verbruik wat ongunstiger was dan bij de vier-cilinder uitvoering. (Buiten dit waren er ook constructie fouten gemaakt bij de vier-cilinder compound aandrijving.)

De eerste locomotief van de BR 01 serie die voor het dienstverkeer in gebruik werd genomen, was niet de 01 001, maar de nog in Bochum Dahlhausen Spoorwegmuseum bewaarde 01 008. De serieproductie van de serie 01 werd aanvankelijk enigszins vertraagd, omdat in de jaren 1920 nog niet voldoende trajecten geschikt waren voor de noodzakelijk toegestane as last van 20 ton en waren er onvoldoende draaischijven van voldoende diameter beschikbaar.
Pas vanaf het begin 1930, domineerde de serie 01 als sneltrein locomotief van de Deutsche Reichsbahn.
In 1938 waren alle 231 locomotieven van deze serie voor het hoogwaardige sneltrein verkeer beschikbaar.
Een opvolgende serie 01 van tien machines (01-011, 01-233 tot 241) is in de periode 1937-1942 voort gekomen door de conversie van de viercilinder locomotieven van de serie 02 naar de twee-cilinder machines.
De as last beperkingen op vele routes waren de reden dat in het begin van 1930 een derde variant, de serie 03 met twee-cilinder motor en een as last van 18 ton is ontwikkeld en gebouwd is in een aanzienlijke hoeveelheid van 298 stuks.
De Duitse Reichsbahn liet uiteindelijk vanaf 1939 uit de basis-serie, de drie-cilinder locomotieven serie 01.10 bouwen met een aanzienlijke snelheid en tractie verbetering.

In totaal zijn er vijf series geleverd, waartussen er altijd wel kleine veranderingen waren: 01 001-010 (1926), 01 012-076 (1927-1928), 01 077-101 (1930-1931), 01 102-190 (1934-1936 ), 01 191-232 (1937-1938).

De vergelijking van de voorserielocs serie 01 en 02 vond plaats in het de depots Erfurt P, Hamm en Hof.
In de jaren 1930 concentreerde zich de inzet van de BR 01 op een betrekkelijk geringe aantal routes die voor de 20 t asbelasting waren aangepast.
Vanuit Berlijn waren dit als eerste de Anhalt lijn als ook de Lehrter en Hamburg Bahn.
In de Berlijnse stadsspoorlijn moest als eerste de viaduct bogen worden versterkt.
De eerste 90 BR01 machines werden tot 1930 gestationeerd in het de spoorweg depots Essen, Neurenberg, Erfurt P, Berlijn Ahb, Hamm, Centraal station Magdeburg, Kassel, Hannover, Hamburg Altona, Bebra en Offenburg. Vanaf 1931 volgde de stationering in Bw Frankfurt (M) 1, Berlin Leb, Braunschweig, Berlijn Pog, Schneidemühl, Königsberg, Göttingen P, Paderborn, Dresden Old, Breslau, Keulen Deutzerfeld en Hof und Halle P.
Oorspronkelijk was de snelheid beperkt op 120 km / h.
De diameter van de voorwielen werden vanaf loc nummer 01-102 aangepast van de oorspronkelijke 850 mm naar 1000mm.
Daarnaast werden de remmen versterkt door grotere remvoeringen op de grote aandrijfwielen en is de sleeptender van remmen voorzien waardoor de maximale snelheid tot 130 km / h verhoogd kon worden.
De lucht- en voedingspompen zijn in de nis van de rookkamer achter de grote Wagner windleiplaten geplaatst die vanaf de 01 077 zijn toegepast (bij de andere zijn de oorspronkelijke windleiplaten later ook vervangen door de Wagner-platen).
Dit maakte het moeilijk om de pomp voor onderhoud te bereiken (bij de latere series van de Einheitsloks werden de pompen in het midden geplaatst).
De Duitse Bundesbahn had de machines uitgerust met de kleinere Witte windleiplaten en heeft de pompen verplaatst naar het midden nabij de circulatie platen.
Echter, bij de Duitse Reichsbahn was door de aanpassing een gewijzigde gewichtsverdeling ontstaan en mede hierdoor is hun uiterlijk tot aan het einde nagenoeg niet gewijzigd.

De ketels zijn vanaf de derde serie (01 077 ev.) geleverd met verlengde rookkanalen, waarbij de rookkamer was ingekort.
Alle locomotieven hadden oorspronkelijk een centrale vergrendeling van de rookkamer deur.
De eerste locomotieven hadden bij aflevering een gasverlichting, maar vanaf de 01.010 waren deze uitgerust met elektrische verlichting, evenals bij de laatste levering waarbij ook het derde boven licht werd geplaatst.
Deze locomotief serie werd met tenders van het type 2'2 T 30, T 34 2'2 'T 32 of 2'2' uitgerust.
De brandstofvoorraad bedroeg 10 ton steenkool en het waterreservoir bevatte 30, 32 of 34 kubieke meter water.
De pilot serie locomotieven 01.001-01.010 waren toen met de kleine tender 2'2 T 30 uitgeleverd, omdat er nog niet voldoende grote draaischijven beschikbaar waren.
Later is deze tender alleen nog gebruikt indien dit absoluut noodzakelijk was bijvoorbeeld in het grensoverschrijdende verkeer met Nederland.
De tweede serie BR 01 (01 012 ev.) werd geleverd met de geklonken tender 2'2 'T 32.
De gelaste tender 2'2' T 34 kwam pas later aan de BR 01 na uitwisseling met die van de (hoofdzakelijk splinternieuwe) locomotieven van de serie 44, maar dit type is uitsluitend gebruikt tijdens de oorlogsjaren en na de Tweede Wereldoorlog omdat deze een groter aanbod van water had.

De locomotieven van de serie 01 zijn bij de Deutsche Bundesbahn tot 1973 in gebruik geweest.
De laatste exemplaren zijn in de late jaren '60 allemaal gestationeerd geweest in BW Hof Opper-Franken.
Tot het einde van de inzet van stoomtractie door de Bundesbahn heeft de bekende "Schiefe Eben" helling bij de treinliefhebbers een ware cultstatus bereikt en was een bedevaartsoord voor fotografen en stoom liefhebbers uit de hele wereld.
In juni 1973 werden de laatste acht operationele machines na talloze afscheidsritten en een parade bij de loc loodsen bij Hofer uiteindelijk buiten dienst gesteld.

De serie bij de Deutsche Reichsbahn, die grotendeels in zijn oorspronkelijke staat met de grote Wagner platen zijn gebleven, zijn tot in de vroege jaren 1980 in de dienst gebleven.
Legendarisch was de inzet voor de D-treinen op de route Berlin-Dresden, die tot de herfst 1977 dienst hebben gedaan.
Pas met de komst van de grote Sovjet diesellocomotieven van de toenmalige bouwserie 132 werden de bijna 50-jarige sneltrein locomotieven van de serie 01 in de DDR verdrongen uit de planmatige dienst.

Een kenmerk van de laatste jaren is dat bij een tweetal museum exemplaren (01 118 en 01 150) goedkeuring door de EBA is verleend om met een hogere rijsnelheid in omgekeerde richting (dwz. rijden met de tender voorop) te mogen rijden.
De achtergrond is dat de keer mogelijkheden (draaischijf of spoor driehoek) op grote schaal zijn ontmanteld.
Na het aanbrengen van de nodige aanpassingen waren deze locs goedgekeurd om als passagierstreinen met 80 in plaats van 50 km / h te mogen rijden.

Aanpassingen.

Aanpassingen 1950-1957 (DB)

De loc's met de nummers 01 042, 01 046, 01 112, 01 154 en 01 192 zijn in de jaren 1950 en 1951 door de Duitse Bundesbahn aangepast.
Ze werden voorzien van een voorverwarmer van het type Henschel en turbo-voedingspompen.
Ook werden verbrandingskamers in de ketel geplaatst.
Bij de aanpassing zijn ook de oorspronkelijke windplaten vervangen door Witte-platen, die ondanks de veel kleinere afmetingen net zo effectief zijn als hun grote voorgangers.
Vier van de vijf aangepaste locomotieven zijn maar tot 1968 in dienst gebleven.
De vijfde werd nog voorzien van een nieuwe ketel.

Aanpassingen 1957-1961 (nieuwe ketel DB)

Vanaf 1957 werden door de Duitse Bundesbahn nog eens 50 locomotieven aangepast.
Deze locs kregen een gelaste hoge druk ketel, die ook in de serie 01.10 was gebruikt.
Daarnaast is er een nieuwe "Mischvorwärmanlage"in de rookkamer geïnstalleerd en zijn talloze glijlagers vervangen door naaldlagers.
Door wijzigingen aan het cilinderblok, de circulatie onder de schoorsteen, het ontbreken van de "Speisedom", brede voorplaat en aanpassingen van frame delen, heeft de locomotief een ander uiterlijk gekregen.
De aangepaste locomotieven hielden hun oorspronkelijke bedrijfsnummer en zijn ook niet speciaal gemarkeerde, dit in tegenstelling tot de omgebouwde en gereconstrueerde 01 locomotieven van de machines van de DR in Oost-Duitsland.

Reconstructie locomotieven 01.5 van de DR

Vanaf 1962 werd door RAW Meiningen voor de Duitse Reichsbahn 35 machines van de serie 01 gereconstrueerd onder leiding van de VES-M Halle.
Net als bij de DB, werden alleen de locomotieven geselecteerd met een verbeterde rem (vanaf 01-102).
Al deze locomotieven werden voorzien van nieuwe windleiplaten van het ontwerp Witte met afgeschuinde randen, een nieuwe cabine en een nieuwe, hoger gelegen ketel.

Bewaarde exemplaren.

Bedrijfvaardige exemplaren.

Slechts weinig locomotieven zijn tijdens de dienstperiode onveranderd gebleven.
Van de twee-cilinder machines van de serie 01 zijn de volgende locomotieven nog bedrijfsvaardig (stand 2013):

01.066 -
Een van de operationele locomotieven van deze serie is de in 1928 gebouwde 01.066 door BMAG (Schwartzkopff) die bij de Deutsche Reichsbahn tot 1977 in gebruik was en vervolgens tot 1989 diende als Heizlokomotive bij de wasmiddelfabrikant Genthin in Nauen.
Ze was een van de weinige locomotieven uit de vroegere serie, die werd gebruikt tot de tweede helft van de jaren 1970, zonder dat er aanpassingen waren doorgevoerd zoals die bij de laatste serie hadden plaatsgevonden.
Ze had nog steeds de kleine draaistel wielen en de originele gewichtsverdeling.
Het Beierse Spoorwegmuseum in Nördlingen heeft het slechts gedeeltelijk bewaarde exemplaar in Dampflokwerk Meiningen (DLW) met onderdelen van andere series de locomotief gereconstrueerd en heeft haar in de zomer van 1993 weer terug in bedrijf genomen.

01.118 -
Het nummer 01 118, gebouwd in 1934 is continu bewaard en als enige in zijn serie tot op heden ook nog operationeel.
Na de oorlog was ze bij de Deutsche Reichsbahn in gebruik en sinds 1981 behoort zij toe aan het Historischen Eisenbahn Frankfurt.
Het bijzondere aan dit exemplaar is dat de locomotief nog grotendeels in uiterlijk onveranderd is gebleven vanaf de inbedrijfsname.
Vanaf haar standplaats Frankfurt (Main) Osthafen wordt ze regelmatig gebruikt voor museumritten en ingezet op onder andere de Frankfurt Hafenbahn en als historische toeristische passagierstreinen die door het hele land rijdt.

01.150 -
Tot 1973 is de 01 150 in actieve dienst in het passagiersvervoer geweest en is toen door de Bundesbahn buiten dienst gesteld.
Zij kwam toen voor het eerst in particuliere handen (Seidensticker) en was vanaf 1982 weer bedrijfsvaardig en is op privébanen ingezet.
Voor het jubileum "150 jaar Duitse spoorwegen" in 1985 is de machine weer terug gekocht door de DB en heeft zij weer gereden op de staatsspoorwegen en is na afloop van de evenementen gestationeerd geweest in Bw Nürnberg Hbf.
In 1935 was ze ook betrokken bij de 100ste verjaardag van de Duitse spoorwegen als openingsloc in een locomotieven parade.
In 2005 is zij bij een grote brand zwaar beschadigd geraakt en was niet meer rijvaardig.
Het herstellen van de locomotief heeft volgens de DB AG ongeveer een miljoen euro gekost, waarvan in twee jaar tijd € 500.000 door Olaf Teubert is betaald door het inzamelen van donaties.
Zij is tot en met september 2011 door DLW Meiningen compleet gerenoveerd en werd voor het eerst aan het publiek gepresenteerd als een rolbaar exemplaar in Göppingen.
Een optische verandering viel direct op, want voor marketingdoeleinden voor het schaalmodel is op wens van de sponsor Märklin zijn de grote windleiplaten van het type Wagner en een brede front plaat geplaatst.
Door aanzienlijke slijtage van de geklonken oude ketel was zij nog niet volledig in staat te functioneren en is in Meiningen vervangen door een moderne gelaste replica ketel, waardoor de goedkeuring door de Federale Spoorwegen Autoriteit tot augustus 2012 werd vertraagd.
Sinds de herkeuring van de ketel in augustus 2012 door de door de EBA, behoort ook de 01 150 weer tot de bedrijfsvaardige museumslocs in het bestand van DB AG.
Ook in september 2012 zijn door DLW Meiningen de Wagner windleiplaten weer vervangen door de kleinere Witte windleiplaten, en is de brede front plaat weer verwijderd en komt zij nu weer overeen met de laatste toestand van de Bundesbahn.
Op 23 mei 2013 is tijdens een ceremonie en in het bij zijn van de eigenaresse de stoomlocomotief weer overgedragen aan de exploitant van Dampflokwerk Meiningen ,Olaf Teubert.
Volgens Deutsche Bahn AG zal nummer 01 150 in de toekomst gestationeerd worden in Heilbronn SEH en zal bij het Verkehrsmuseums Nürnberg verzorgd en beheerd worden door de Eisenbahnstiftung Joachim Schmidt.

01.180 -
Museum locomotief op het Beierse Spoorwegmuseum in Nördlingen BEM.
Technisch kenmerk is de in 1960 geïnstalleerde nieuwe ketel door Henschel in Kassel die in opdracht van de Duitse Bundesbahn als onderdeel van een boiler renovatie van 50 locomotieven van deze serie was uitgevoerd.
Andere wijzigingen zijn onder meer gemaakt door de herstructurering van het voorste gedeelte.
Na een uitgebreide twee jaar durende renovatie door de BEM, zoals de vernieuwing van de wielbanden, herziening van het chassis door de DLW Meiningen en het installeren van de voorgeschreven beveiligingsapparatuur is zij na 41 jaar van impasse, sinds 1 december 2014 weer toegelaten op zo het spoor van de Duitse Spoorwegen.

01.202 -
Deze locomotief wordt met de nostalgie-Rhein-Express beheerd door de club Pacific 01 202 in Zwitserland.
De locomotief is voor het laatst in de DB in gebruik geweest met de Witte windleiplaten.
Ze heeft haar oude ketel gehouden, maar de voorschort is echter verwijderd.
Na de buiten dienst stelling in 1975, werd de locomotief in 20 jaar weer opnieuw opgebouwd en weer operationeel gemaakt.
Daarbij is de rode gekleurde bies over de tender behouden gebleven.
De locomotief is gestationeerd in Lyss en wordt gebruikt op het Zwitserse normaalspoor spoorwegnet voor publieke en charter reizen.
De locomotief is in 2013 voor de geplande algemene inspectie in DLW Meiningen uitgerust met PZB en GSM-R, waardoor zij ook toegelaten en gebruikt kan worden op het Duitse spoorwegnet.

Niet bedrijfsvaardige exemplaren:

De 01 220 is als technisch monument opgesteld in Treuchtlingen.
Daarnaast treffen we nog niet bedrijfsvaardige BR 01 locomotieven aan in diverse musea.

01.005 Dresden Transport Museum, grotendeels in de staat als in de jaren '30 bij de DR (dwz zoals bij de eerste serie leveringen).
01.008 Bochum Dahlhausen Railway Museum (als eerste operationele 01 in dienst) in DB-uitvoering (Witte windleiplaten, oude ketel, compensatie hefboom zoals bij de daaropvolgende reguliere productie).
01.111 Duitse Stoomlocomotief Museum New Market, oude ketel, Wagner windleiplaten, DB-nieuwe cilinder, Tender 2'2 'T 32
01.137 Museum locomotief van de DR / DB, grotendeels in de originele versie, in het spoorwegmuseum depot Dresden-Altstadt.
01.164 Particulier, museumslok het DB Museum locatie Lichtenfels, in DB versie (Witte windleiplaten, met een nieuwe ketel). Sinds het ‘01 evenement in september 2014 te vinden in het Duitse Stoomlocomotief Museum.
01.173 Leihgabe an die Ulmer Eisenbahnfreunde, was een lange tijd gestationeerd in Berlijn, momenteel in de Süddeutsche Spoorwegmuseum Heilbronn voor het bedrijfsvaardig maken in DB versie (Witte windleiplaten, oude ketels, voorschort).
01.204 Particulier, locatie Dampflokmuseum Hermeskeil, grotendeels in de originele versie (ex DR).
01.220 Henschel en Son 1937 Fabrieksnr. 23468; 1959 voorzien van een nieuwe ketel en Witte windleiplaten, buiten dienst gesteld in 1968, sinds 17 juli 1969 geplaatst als een technisch monument van de honderdste verjaardag van de spoorweg in Treuchtlingen.


Bewaard locomotief delen

01 088 - drie aandrijfassen en drijfstangen als een gedenkteken in het depot yard.
01 114 - een Treibradsatz als een gedenkteken in het Meiningen Stoomlocomotief depot.



Technische gegevens

DR-Baureihe 01
BR01-008 tijdens een evenement
Nummering: 01 001-010
01 011 (ex 02 serie)
01 012-101
01 102-232
01 233-241 (ex serie 02)
Aantal: 231
Fabrikant: AEG in Hennigsdorf
Berliner Maschinenbau in Berlijn
Borsig in Berlijn
Henschel
Hohenzollern in Düsseldorf-Grafenberg
Friedrich Krupp AG in Essen
Maffei in München-Allach
In dienst 1925-1938
Buiten dienst: 1972
As indeling: 2'C1'h2 + 2'2'
Spoorbreedte: 1435mm (Normaalspoor)
Lengte over buffers: 23940 mm
Gewicht: 20 ton
Hoogte 4450mm
Maximumsnelheid: 120/130 km/h
50/80 km/h achteruit
Rem systeem Mechanisch
Cilinder diameter 650 mm (01 001-010)
600 mm (01-232)
Vermogen: 1648 kW (ca 2240 PS)
Koppelwiel diameter 2000 mm
Drijfwiel diameter 2000 mm
Voorloopwiel diameter 850mm (01 00111, 233-242)
1000mm (01 102-232)
Achterloopwiel diameter 1250 mm
Treinbeïnvloeding Indusi
Keteldruk maximaal 16 bar
Rooster oppervlak: 01 001–149, 233–242: 4.41 m²
01 150–232: 4.32 m²
Oververhittingsoppervlak: 01 001–076, 233–242: 100.00 m²
01 077–232: 85.00 m²
Verdampingsoppervlak: 01 001–076, 233–242: 237.56 m²
01 077–149: 247.25 m²
01 150–232: 247.15 m²
Tender: 2'2 T 30/32/34
Water voorraad: 30,0 m³/32,0 m³/34,0 m³
Kolen voorraad: 10 ton

Bron: Wikepedia.org

Hoe het allemaal begon

De kelder is ingedeeld in 3 ruimtes, waarvan er één het meest geschikt was voor het opbouwen van een modelbaan. Deze ruimte moest nog wel eerst......

Land, materieel en tijdperk

Gezien de diversiteit aan beschikbaar materieel is er geen eenduidige keuze gemaakt voor een land. In de verzameling komt Nederland, Duits, Zwitser en .....

Laatste weerkzaamheden aan de baan

Een kort overzicht wat er zoal gedaan is aan de baan de laatste tijd. Details over deze ontwikkeling zijn vaak weer terug te vinden onder de .....

" Als je de sporen volgt, kom je vanzelf op het eindstation. "